Ongewervelden of invertebraten zijn dieren zonder een wervelkolom of ruggengraat, in tegenstelling
tot vertebrata ofwel gewervelden. De gewervelden en ongewervelden vormen samen het gehele dierenrijk.
Het belangrijkste onderscheid tussen gewervelden en ongewervelden is de aanwezigheid van een verstevigde
kolom van wervels rond de centrale zenuw, die bij de ongewervelden ontbreekt. De gewervelden hebben zich
ontwikkeld uit de ongewervelden en zijn in vergelijking daarmee sterk in de minderheid. Ongeveer 95% van
alle diersoorten wordt tot de ongewervelden gerekend. Nochtans is het geen coherente groep dieren.
Veel leden van deze groep zijn meer verwant met de gewervelde dieren dan met andere ongewervelden.
De term ongewerveld is ingevoerd door de Franse bioloog Jean-Baptiste de Lamarck, om dieren als insecten,
pijlinktvissen en wormen te onderscheiden van de gewervelde dieren. Lamarck deelde de ongewervelden verder
op in twee groepen: insecten en wormen. Deze taxonomische indeling van de ongewervelden is met de toegenomen
systematische kennis inmiddels veel verder verfijnd.
De ongewervelde dieren vormen in strikte zin geen taxonomisch niveau, maar een parafyletische groep.
De ongewervelden bestaan uit een verzameling van verschillende stammen en onderstammen.
Indeling ongewervelden:
De 35 stammen.
Hier hebben we de 35 stammen op officiele naam gerangschikt met een klein uitleg en/of beschrijving.
Mogelijk wordt later de taxonomie verder uitgebreid.
Haakwormen (Acanthocephala) vormen een stam van kleine ongewervelde en parasitaire wormen.
Ze komen algemeen voor in het maag-darmstelsel van ongewervelden, vissen, amfibieën,
vogels en zoogdieren. Haakwormen danken hun naam aan het terugplooien van het kopuiteinde
waardoor ze op een haak lijken. Ze zijn klein en hebben snijdende monddelen of tanden
waarmee ze zich vasthaken aan de darmwand. De eitjes ontwikkelen in de buitenwereld
tot larven die oraal opgenomen worden of door de huid van hun gastheer dringen
(percutane besmetting) en pas na een reis door het lichaam in de darm belanden.
De larven dringen via de huid binnen en vinden hun weg via het hart, vervolgens
de longen, de luchtpijp en de slokdarm naar de dunne darm, waar ze zich met bloed
en darmweefsel voeden. Ze kunnen behoorlijke infecties in het spijsverteringsstelsel
veroorzaken.
De ringwormen of gelede wormen (Annelida; van het Latijnse annellus "ring") zijn een grote
stam van het dierenrijk, waartoe de gesegmenteerde wormen behoren. Er zijn ongeveer
15.000 soorten, waaronder de bekende regenwormen en bloedzuigers.
In lengte variëren ze van minder dan een millimeter tot 3 meter lang.
Ringwormen komen voornamelijk voor in natte omgevingen; er zijn land-, zoetwater- en in
het bijzonder vele zoutwatersoorten.
Geleedpotigen (Arthropoda) zijn een stam van koudbloedige, ongewervelde dieren met
een uitwendig skelet, een gesegmenteerd lichaam en meerdelige (gelede) poten.
Tot de geleedpotigen behoren bekende groepen zoals de insecten, spinachtigen,
duizendpotigen en kreeftachtigen. De geleedpotigen vormen met 80% van alle bekende
soorten verreweg de grootste stam van het dierenrijk. Ze komen voor in alle
leefomgevingen op aarde en vertonen een grote vormenrijkdom.
Armpotigen (Brachiopoda) zijn een stam van ongewervelde zeedieren. Armpotigen filteren
voedseldeeltjes uit het water met behulp van een gevorkte lofofoor (tentakelkrans).
Na het larvestadium ontwikkelen ze twee harde, scharnierende schelphelften (of kleppen)
op de buik en de rug. Brachiopoden zijn meestal verankerd aan de ondergrond met een steel
die dicht bij het scharnier door een gat in de buikklep steekt. De wetenschappelijke
naam van de groep, Brachiopoda is een samentrekking van het Latijnse bracchium (arm)
en het Griekse πούς (voet).
De pijlwormen (Chaetognatha) vormen een stam van kleine ongewervelde mariene dieren.
De stam telt iets meer dan 125 soorten, die tussen 2 en 120 millimeter lang worden.
Ongeveer 20% van hen komen voor in de bentische zone van de oceaan.
Ze vormen wereldwijd vaak de tweede belangrijkste groep van het plankton en voeden zich
voornamelijk met kleine diatomeeën of ander plankton. Pijlwormen zijn carnivoor.
Sommige soorten staan erom bekend het neurotoxine tetrodotoxine te gebruiken om
hun prooi te verlammen.
Chordadieren (Chordata) vormen een stam in het dierenrijk, waartoe de gewervelden, slijmprikken,
manteldieren en lancetvisjes behoren. De stam omvat alle dieren die, althans in aanleg,
een chorda hebben. Dit is een flexibel, staafachtig orgaan in de rug van het dier.
Van de oorspronkelijke chorda is meestal alleen in het embryonale stadium nog iets terug te vinden.
Er zijn fossielen van chordaten gevonden die stammen uit de tijd van de Cambrische explosie,
541 miljoen jaar geleden. Fylogenetisch gezien worden gewervelde dieren – chordaten waarbij de
chorda tijdens de ontwikkeling wordt vervangen door een wervelkolom – beschouwd als een subgroep
van de clade Craniata: alle chordaten met een schedel. De Craniata en Tunicata (ofwel manteldieren)
vormen samen de clade Olfactores.
Chordaten zijn bilateraal symmetrisch en hebben een coeloom, een goed ontwikkeld gesloten circulatiestelsel,
en vertonen metamere segmentatie. Naast de chorda dorsalis zijn andere definiërende kenmerken
de dorsale zenuwstreng, de gespierde postanale staart en de faryngeale spleten. Er zijn meer
dan 65.000 soorten chordaten beschreven, waarvan ongeveer de helft beenvisachtigen zijn.
De neteldieren (Cnidaria) vormen een stam van in water levende dieren. De stam omvat de schijfkwallen,
de kubuskwallen, de hydroïdpoliepen en de bloemdieren. Neteldieren leven uitsluitend in het water,
de meeste in zee, maar er zijn ook groepen die in zoet water leven. Voorheen werd in plaats van neteldier
het woord holtedier (Coelenterata) gebruikt om deze stam aan te geven. Dit wordt echter ontraden,
omdat deze benaming niet alleen voor de neteldieren wordt gebruikt, maar ook voor de ribkwallen
en vroeger ook voor sponsdieren.
Neteldieren kenmerken zich door hun netelcellen; gespecialiseerde cellen met gifpijltjes die ze gebruiken
om prooien te verlammen of roofdieren af te schrikken. Het lichaam van een neteldier is eenvoudig van
bouw en bestaat voornamelijk uit mesoglea. De levenscyclus van neteldieren valt uiteen in twee stadia:
de poliep die vastzit aan de bodem, en de meduse die vrij rondzwemt. Zowel de poliep (bijv. een koraal
of zeeanemoon) als de meduse (bijv. een volwassen kwal) hebben flexibele tentakels rond hun mondopening.
Neteldieren komen al lang op aarde voor: ze zijn zeer vroeg in de evolutie afgesplitst van de andere
dieren (de Bilateria). Aangezien ze voor een groot gedeelte geen hard skelet maken, zijn de fossiele
bewijzen van hun bestaan slechts beperkt tot de steenkoralen en enkele bij toeval goed bewaarde afdrukken
van kwallen en kwalachtigen. Het vroegst bekende, complexe meercellige leven op Aarde, de Ediacara-fauna
dat dateert van 542-630 miljoen jaar geleden, bevat al duidelijke fossielen van neteldieren.
De ribkwallen of kamkwallen (Ctenophora) vormen een stam van het dierenrijk. Tot deze stam worden zeedieren
gerekend die gelijkenis hebben met neteldieren, maar geen netelcellen bezitten. De naam slaat op het
lichaam van deze dieren, dat door acht gekamde ribben verdeeld wordt. In sommige naslagwerken vormen
de ribkwallen een onderstam van de holtedieren. Genetisch onderzoek uit 2023 toont aan dat binnen
Animalia (dieren) de stam Ctenophora (ribkwallen) de eerste stam was die zich afsplitste van de
voorouder van alle andere dieren.
De kransdiertjes (Cycliophora) vormen een stam van microscopisch kleine ongewervelde, veelcellige
organismen met een zakachtig en kruikvormig lichaam. Er zijn slechts 2 soorten in deze stam bekend,
die pas in 1995 werd ontdekt.
Kransdiertjes werden pas in 1995 wetenschappelijk beschreven nadat ze door de biologen Funch & Kristensen
waren ontdekt op de haartjes op de monddelen van de Noorse kreeft (Nephrops norvegicus). Later werden
de diertjes ook gevonden op de Amerikaanse kreeft (Homarus americanus) en de Europese kreeft (Homarus gammarus).
De kransdiertjes die op de Amerikaanse kreeft werden gevonden behoren tot een ander soort en deze
wordt Symbion americanus genoemd. De exemplaren op de Europese kreeft vormen een derde soort,
deze heeft echter nog geen wetenschappelijke naam.
Kransdiertjes hebben een soort zuignap aan de achterzijde van het lichaam waarmee ze zich vasthechten
op de haartjes van de monddelen van een kreeft. Ze kunnen zich wel voortbewegen, zij het heel langzaam.
Kransdiertjes hebben een zakvormig lichaam met aan de voorzijde een buitenproportionele grote mondopening
die voorzien is van verharde 'tandjes', die als een krans om de mondopening liggen, hieraan is
de Nederlandse naam te danken. Kransdiertjes worden ongeveer 350 µm groot, een derde van een millimeter.
De mannetjes hebben een dwergverschijning, ze zijn extreem veel kleiner dan de vrouwtjes. Mannetjes hebben
niet eens een spijsverteringskanaal en dienen alleen om het vrouwtje te bevruchten.
De vrouwtjes leven van de kleinere, in het water zwevende deeltjes die vrijkomen als de kreeft zijn prooi opeet.
De kreeft heeft hier geen last van, daar hij toch niet in staat is om dergelijke in het water zwevende
deeltjes op te nemen. De kransdiertjes zijn hierdoor niet aan te merken als parasiet, eerder als commensalist.
De stekelhuidigen (Echinodermata) vormen een stam van ongewervelde dieren die voorkomen in zee. De stekelhuidigen
zijn te herkennen aan hun meestal vijfstralige radiale symmetrie. De stam omvat een aantal bekende zeedieren zoals
de zeesterren, zee-egels, zeekomkommers en de zeelelies. Er zijn ongeveer 7000 levende soorten beschreven, wat
het de op een na grootste groep van deuterostomen maakt, na de chordadieren (gewervelden en verwanten).
Stekelhuidigen zijn typische bewoners van de zeebodem. Het is een van de weinige diergroepen die overvloedig
voorkomen in de diepzee, evenals in ondiepere oceanen. De meeste stekelhuidigen kunnen zich ongeslachtelijk
voortplanten en delen van hun lichaam regenereren. In de twintigste eeuw werden stekelhuidigen veel gebruikt
voor het onderzoek naar biologische regeneratie. Geologisch gezien zijn stekelhuidigen van groot belang door
hun geossificeerde skeletten, die waardevolle aanwijzingen kunnen geven over de stratigrafische omgeving.
De eerste stekelhuidigen verschenen aan het begin van het Cambrium. De groep onderging een snelle evolutie
gedurende het Mesozoïcum, en hadden een grote sturende rol in de ecologie van de wereldzeeën. Eén opvallende uitgestorven groep,
de zeelepelachtigen (Homalozoa), lijkt dicht bij de evolutionaire oorsprong van de stekelhuidigen te liggen.
Deze dieren hadden uitwendige kieuwen waarmee ze voedingsdeeltjes uit het zeewater filterden, vergelijkbaar
met die van chordadieren en hemichordaten.
De mosdiertjes (Bryozoa of Ectoprocta, niet te verwarren met de mosbeertjes) zijn een stam van Protostomata,
die vooral in zee leven. Er zijn ongeveer 6000 levende soorten beschreven in deze stam, waaronder het harig
mosdiertje (Electra pilosa) en het breedbladig mosdiertje (Flustra foliacea).
Deze hooguit 1 mm lange waterdiertjes leven in doosvormige, tot kolonies verkitte huisjes. Soms vormen ze korsten
op rotsen of zeewier. Andere soorten vertonen oppervlakkige overeenkomsten met mossen, die in de stroming heen en
weer worden gewiegd. Afgestorven kolonies worden vaak op het strand geworpen, waar ze soms voor verdroogd zeewier
worden aangezien. Mosdiertjes geven over het algemeen de voorkeur aan warme, tropische wateren, maar komen over
de hele wereld voor.
Kelkwormen (Entoprocta) (van het Grieks entos = binnen, prooktos = anus) is een stam van het Dierenrijk. De stam
telt 170 wetenschappelijk beschreven soorten. De meeste soorten leven in zee, vastgehecht op rotsen, grotere crustaceeën
of schelpen en dergelijke. Het zijn zeer kleine dieren (maximaal 5 mm) die gewoonlijk slechts te vinden zijn door het
bestuderen van hydroïdkolonies, grote bryozoën, algen en hechtorganen van algen. Hun lichaam bestaat uit een bootvormig
deel dat de inwendige organen bevat (de calyx) en een steel (pedunculus) waarmee het dier is vastgehecht.
De calyx heeft een krans van 8 tot 30 tentakels. Vele soorten vormen kolonies.
De buikharigen (Gastrotricha) vormen een stam van microscopisch kleine ongewervelde dieren.
De wetenschappelijke naam, Gastrotricha, is afgeleid van Oudgrieks: γαστήρ (gastēr) betekent
buik en θρίξ (thrix) betekent haar.
De meeste van de 799 beschreven soorten worden tussen de 50 en 3500 µm lang. Hun hele
lichaam is bedekt met trilharen, voornamelijk rond de mond en aan de ventrale zijde. Aan de
achterzijde van het lichaam bevinden zich twee extremiteiten, die dienen om zich aan sediment
vast te hechten. Het ene uitsteeksel scheidt een soort natuurlijke lijm af en de andere
scheidt een antistof af om zich weer los te maken. Deze diertjes planten zich ongeslachtelijk voort.
Tandmondwormen of kaakplatwormen (Gnathostomulida) vormen een stam van microscopisch kleine
tweeslachtige wormen, die op platwormen lijken. De meeste van de 91 beschreven soorten worden
tussen 0,5 en 1 mm lang. Ze komen algemeen voor in modderige zeebodems. Ze voeden zich
voornamelijk met kleine bacteriën en diatomeeën.
Tandmondwormen hebben geen lichaamsholte en een onvolledig darmkanaal, met één opening die
zowel de mond als anus is. Hun mondopening is voorzien van een verhard plaatje met tanden
en een paar kaken, waarvan hun naam is afgeleid. Het hele lichaam is bedekt met trilharen.
De kraagdragers (Hemichordata) zijn een stam van het dierenrijk behorende tot de Deuterostomata,
mogelijk nauw verwant aan de Chordata. De stam kent 117 soorten.
Deze ongewervelden vertonen enkele kenmerken van gewervelden. Door hun rug loopt een zenuwstreng
en ze hebben spleten in de kieuwkorf, structuren die homoloog zijn aan de kieuwspleten van vissen.
Het lichaam is driedelig en is samengesteld uit een lange romp, een kraag en een slurf.
Hun afmetingen variëren sterk, van 12 mm tot 2,5 meter.
De vastzittende, vaak kolonievormende, Pterobranchia hebben een zakvormig lichaam op een steel,
die als grijporgaan of als verbinding met de kolonie dienstdoet. Enteropneusta of eikelwormen
daarentegen missen de steel. De romp eindigt hier in de anus. Hun voortplanting kan seksueel
verlopen, maar fragmentatie en knopvorming behoort ook tot de mogelijkheden.
Stekelwormen (Kinorhyncha) vormen een stam van zeer kleine ongewervelde wormen. De meeste
van de 196 beschreven soorten worden niet langer dan 1 mm. Ze komen algemeen voor in
modderige of zanderige gebieden op alle diepten. Ze voeden zich voornamelijk met kleine
bacteriën en diatomeeën.
De wetenschappelijke naam, Kinorhyncha, is afgeleid van het Grieks: κίνηω (kineo) betekent
beweging en ρυνχος (rhynchos) betekent neus.
Stekelwormen zijn gesegmenteerd opgebouwd: ze bestaan uit een lang lichaam (bestaande
uit 11 ringsegmenten), een kop, een nek en een langwerpige extremiteit aan de achterkant
van het lichaam.
Ze bezitten geen externe trilharen, maar wel een aantal kleine uitsteeksels langs het lichaam
(voornamelijk aan de achterkant) en rond de kop tot 7 cirkelvormige structuren met daarop
diezelfde uitsteeksels. De uitsteeksels maken deel uit het exoskelet, dat gedurende hun
leven enkele keren wordt vervangen.
De kop kan volledig worden ingetrokken en bedekt worden met een serie nekplaatjes om hem te beschermen.
Corsetdiertjes (Loricifera) is een stam van zeer kleine ongewervelde zeediertjes. Ze komen algemeen
voor in modderige of zanderige zee- of rivierbodems op alle diepten. Ze voeden zich voornamelijk
met kleine bacteriën en diatomeeën.
De naam is afgeleid van het Latijnse lorica (corset) en ferre (dragen). Letterlijk betekent de
naam Loricifera dus "corsetdrager", wat verwijst naar het exoskelet dat als een strak omhulsel
rond het dier zit. Dit omhulsel beschermt de zachtere delen, zoals de kop en het darmstelsel.
Micrognathozoa zijn een stam van dieren waarvan tegenwoordig slechts een enkele soort
bekend is; Limnognathia maerski.
De stam werd voor het eerst gedefinieerd in 2000 door Kristensen en Funch, het is een
van de meest recentst beschreven hogere diergroepen. De Micrognathozoa zijn het nauwst
verwant aan de tandmondwormen (Gnathostomulida) en de raderdieren (Rotifera), die
eveneens tot de groep Gnathifera behoren. Omdat Limnognathia maerski kenmerken
heeft die uniek zijn in de dierenwereld kon de soort niet worden ondergebracht in
een al bestaande diergroep en werd een aparte orde toegewezen.
Micrognathozoa zijn zeer kleine, platwormachtige diertjes van ongeveer een halve
millimeter lang. Ze hebben een duidelijke verdeling in verschillende lichaamsdelen,
zoals een kopdeel, een middendeel en een achterdeel. Deze laatste is als een soort
harmonica in- en uittrekbaar wat gebruikt wordt voor de voortbeweging. De enige
bekende soort, Limnognathia maerski, werd aangetroffen in zoetwater op Qeqertarsuaq,
een van de eilanden aan de westkust van Groenland.
De wetenschappelijke naam Micrognathozoa betekent vrij vertaald 'kleinkakigen', en slaat
op de complexe kaakstructuur die bestaat uit vijftien verschillende onderdelen.
Deze zijn met weefsels met elkaar verbonden, het geheel bestaat uit 32 verschillende bewegende delen.
De kaken hebben spieren die lijken op die van hogere organismen, zoals zoogdieren en insecten.
Bij het opnemen van voedsel worden enkele kaakdelen, die wel iets weghebben van armen met handen,
uit de kop gestoken om het voedsel te bewerken. Onverteerbaar voedsel wordt weer door de mond
uitgescheiden en ook hierbij worden de kaakdelen uitgestoken.
De weekdieren of mollusken (Mollusca) vormen een stam van ongewervelde dieren met een week lichaam
en in de regel een uitwendig kalkskelet (schelp). Het is na de geleedpotigen de stam met de meeste
soorten, waarbij in 2019 schattingen uitgingen van ongeveer 50.000 tot 55.000 zee-, 25.000 tot 30.000
land- en 6000 tot 7000 zoetwaterweekdieren. Het aantal fossiele soorten is minder nauwkeurig en loopt
uiteen van 60.000 tot meer dan 100.000 soorten.[2] De wetenschap die zich bezighoudt met weekdieren
heet de malacologie.
Weekdieren kennen een grote morfologische verscheidenheid en zijn onderverdeeld in acht klassen,
waarvan de bekendste de slakken (Gastropoda), de tweekleppigen (Bivalvia) en de inktvissen (Cephalopoda) zijn.
Er zijn grote verschillen in anatomie, gedrag en habitat, maar de weekdieren hebben een aantal
kenmerken gemeen, zoals de bouw van het zenuwstelsel, de open bloedsomloop en de ontwikkeling
van het embryo.
Er zijn veel aanwijzingen voor het feit dat de slakken, inktvissen en bivalven ontstaan zijn
gedurende het Cambrium, 541 tot 485,4 miljoen jaar geleden. Weekdieren zijn volgens de huidige
inzichten geëvolueerd uit voorouderlijke lophotrochozoa.
Monoblastozoa is een stam uit het dierenrijk, waarvan maar één soort beschreven is, de Salinella salve.
Deze diersoort is in 1892 beschreven door Johannes Frenzel die claimde hem ontdekt te hebben in zoutpannen
in Argentinië en ze in zijn laboratorium te hebben gekweekt. Sindsdien is deze soort echter nooit meer waargenomen,
en het bestaan wordt daarom in twijfel getrokken. Aangezien er maar een soort bekend staat, en aangezien
deze soort al lange tijd niet meer is waargenomen, is er niet veel kennis over deze stam beschikbaar.
Vroeger werd de Monoblastozoa meegerekend in de voormalige stam Mesozoa, maar werd later als eigen stam
ingedeeld omdat de Mesozoa te divers was om een eigen stam te zijn. De Mesozoa is nu dus een groep
van verschillende stammen.
Rondwormen (Nematoda) zijn een grote groep (stam) van zeer algemeen voorkomende wormen.
Er zijn meer dan 25.000 beschreven soorten van de naar schatting 10 miljoen bestaande soorten.
Ook de aaltjes behoren tot de rondwormen. Plantenparasitaire rondwormen worden meestal aaltjes genoemd.
Nematologie is de wetenschap die de nematoden bestudeert. De term nematoda komt uit het Grieks en
betekent “draad-achtig”. Ongeveer 90% van de rondwormen bevindt zich in de bovenste 15 cm van de bodem.
Rondwormen kunnen ook een belangrijke rol spelen in de stikstofkringloop door stikstofmineralisatie.
Rondwormen hebben zich met succes aangepast aan bijna elk ecosysteem: van zee (zout) tot zoet water, in bodems
van de poolgebieden tot de tropen van hoog tot laag. Ze zijn alomtegenwoordig in zoetwater-, zee- en terrestrische
omgevingen, waar ze vaak andere dieren in aantallen overtreffen in zowel individuën als soorten en worden gevonden
op locaties zo divers als bergen, woestijnen en troggen. Ze zijn te vinden in elk deel van de lithosfeer,
zelfs op grote diepte, van 0,9–3,6 km onder het aardoppervlak in goudmijnen in Zuid-Afrika.
Ze vertegenwoordigen 90% van alle dieren op de oceaanbodem. De hoogste dichtheden rondwormen zijn waargenomen
in de toendra en boreale bossen.[11] De vele parasitaire soorten zijn pathogenen van de meeste planten en dieren.
Een derde van de geslachten komt voor als parasiet van gewervelden; ongeveer 35 rondwormsoorten komen bij mensen voor.
Paardenhaarwormen (Nematomorpha) zijn protostomata-wormen. Een bekende vertegenwoordiger is Spinochordodes tellinii.
Het is een parasitaire worm die de hersenen van zijn gastheren, sprinkhanen en krekels, kan beïnvloeden.
De gastheer wordt aangezet tot het opzoeken van water, zodat de volwassen worm de gastheer kan verlaten en soortgenoten
kan opzoeken om te paren. In België komt waarschijnlijk maar één soort voor, de Gordius setiger Mogelijk komt deze
in Nederland ook voor, maar er waren tot in 2017 nog geen geverifieerde waarnemingen.
De snoerwormen (Nemertea of Nemertina) vormen een stam van dieren. Ze worden ingedeeld bij de Oermondigen (Protostomata)
en zijn genoemd naar Nemertes, een zeenymf en dochter van Nereus en Doris.
Het zijn zachte, gladde, slijmerige dieren, gewoonlijk met een langwerpig, cilindrische of afgeplatte vorm, die zich sterk
kunnen samentrekken en bij verstoring in fragmenten breken. Dit maakt het verzamelen van intacte snoerwormen een moeilijke
opdracht. De verschillende fragmenten kunnen opnieuw uitgroeien tot volwaardige snoerwormen, dankzij hun regeneratievermogen.
De huid is geheel met trilharen bezet. De kop is niet altijd duidelijk te onderscheiden, maar gewoonlijk voorzien van
oogvlekken en laterale zintuigen (kopgleuven).
Fluweelwormen (Onychophora) zijn een stam van dieren die behoren tot de ongewervelden. Fluweelwormen vormen een
kleine en uniforme groep: ze worden vertegenwoordigd door ongeveer 200 moderne soorten. Van verschillende uitgestorven
soorten zijn goed bewaard gebleven fossielen bekend.
Het lichaam lijkt op een tussenvorm tussen een ringworm en een duizendpotige. Niet alleen de lichaamsbouw, maar ook
de voortplanting en de manier waarop de fluweelwormen jagen zijn uniek en niet te vergelijken met die van andere dieren.
Doordat fluweelwormen licht schuwen en een verborgen leven leiden, was er lange tijd weinig over deze dieren bekend,
maar tegenwoordig worden ze door biologen beter bestudeerd.
Fluweelwormen komen al meer dan 500 miljoen jaar voor en werden lange tijd beschouwd als missing link tussen de in zee
levende wormachtigen en de op het land levende insecten. Nieuwe inzichten doen echter vermoeden dat ze geen voorouders
van een van beide groepen zijn, maar samen met de geleedpotigen en de beerdiertjes tot de Panarthropoda behoren,
de groep van de geleedpotig-achtigen. Fluweelwormen wijken met name af van de geleedpotigen doordat ze geen gelede poten
hebben, maar beweegbare lichaamsuitstulpingen.
De Orthonectida vormen een kleine stam van eenvoudige meercellige dieren. Ze worden als parasieten gevonden in ongewervelde
dieren in zeeën. Er zijn ongeveer 25 soorten beschreven, waarvan het meest bekend is over Rhopalura ophiocomae.
Voorheen werden ze samen met de Rhombozoa in de Mesozoa geplaatst, maar onderzoek heeft uitgewezen dat dat niet terecht is,
ze lijken meer verwant met de tripoblastische dan met dipoblastische dieren en de protozoa. Ze vormen geen tak van de platwormen
en zijn niet nauwer verwant met de Rhombozoa dan met andere stammen.
Hoefijzerwormen of snorwormen (Phoronida) (naar de Griekse mythologische figuur Phoronis, bijnaam van Io) is een stam van
het Dierenrijk waarvan er wereldwijd slechts 10 soorten bekend zijn.
Deze tot 20 cm lange dieren hebben een plomp, langwerpig lichaam, met een uitstulping aan de achterkant dat als anker fungeert
waarmee het dier zich in zijn koker of gang vastzet. Over de mond hangt een korte lip heen, het epistoom, en is omringd
door een hoefijzerachtig lofofoor met talrijke lange, van trilharen voorziene tentakels. Hun darm is U-vormig.
Plakdiertjes (Placozoa) zijn een stam van het dierenrijk, waarvan slechts één moderne soort bekend is: Trichoplax adhaerens.
De Placozoa zijn de eenvoudigste meercellige dieren. Over de verwantschap met andere stammen bestaat nog onduidelijkheid.
Uiterlijk lijken ze het midden te houden tussen een amoebe en een platworm. Er zijn niet meer dan vier verschillende
celtypen. Soms worden de Placozoa bij de middendiertjes (Mesozoa) of Agnotozoa gerekend en anderen beschouwen ze als
vertegenwoordigers van de Parazoa. Om deze discussie enigszins te ontwijken wordt hen ook weleens een eigen onderrijk toegekend,
de Phagocytellozoa. Deze naam is een verwijzing naar fagocytose, een proces dat kenmerkend is voor de groep en
wordt gebruikt om voedsel op te nemen.
De hele stam bestaat uit slechts één soort, Trichoplax adhaerens, hoewel er sprake is van een tweede soort, Treptoplax reptans.
Deze laatste is na de beschrijving in 1896 nooit meer waargenomen, en aan het bestaan ervan wordt getwijfeld.
Platwormen (Platyhelminthes) vormen een omvangrijke stam van ongewervelde dieren die gekenmerkt
worden door een plat en langwerpig lichaam. Platwormen behoren tot de Bilateria maar zijn in tegenstelling
tot veel andere dieren acoelomaat (de lichaamsholte ontbreekt) en hebben een zeer eenvoudige organisatie.
Ook hebben ze geen gespecialiseerd circulatiesysteem of ademhalingsorganen. Transport van zuurstof en
voedingsstoffen vindt plaats middels diffusie door hun dunne weefsels.
Er zijn ongeveer 20.000 soorten platwormen bekend, die allemaal in vochtige omstandigheden leven.
De meeste soorten leven onder water of in de weefsels van andere dieren. Veel platwormen, zoals de lintwormen,
hebben een parasitaire levenswijze, maar er zijn ook soorten die vrijlevend zijn. Vrijlevende soorten in zoet
of zout water zijn vaak afvaleters, maar ook jagende platwormen komen voor. Het voedsel wordt eerst voorzien
van verterende sappen, waarna het halfverteerde voedsel met de monddelen naar binnen wordt gezogen.
Sponzen (Porifera) zijn een stam van meercellige dieren die in het water leven en, na hun eencellige,
juveniele levensfase zich vastzetten op de bodem. De meeste soorten komen voor in de zeeën, tot op
negen kilometer diepte, maar er zijn ook soorten die in zoetwater leven. Sponzen hebben poriën in hun
weefsels waarmee ze het water filtreren. Een constante waterstroom door het lichaam zorgt ervoor dat
voedingsdeeltjes en zuurstof aangevoerd worden en afvalstoffen wegvloeien. Er is sprake van enige
celdifferentiatie, maar niet tot het ontwikkelingsstadium van organen zoals spieren of zenuwen.
Er zijn ruim 8400 soorten bekend en regelmatig worden nieuwe soorten beschreven. Sponzen behoren tot
de oudst bekende dieren, de fossielen dateren uit het Precambrium. De groep vormt een basale clade
van de dieren (Metazoa); ze zijn waarschijnlijk een zustergroep van alle andere dieren (Eumetazoa).
De sponzen zijn gedurende hun evolutie nauwelijks veranderd en hun cellulaire organisatie geeft
een indruk van de meercellige, gemeenschappelijke voorouder van alle dieren.
Peniswormen (Priapulida) zijn een stam van het dierenrijk. Ze hebben een fors, cilindrisch lichaam
met uitwendige ringen die geen echte segmentatie weergeven. Het lichaam is bedekt door een cuticula
(een harde acellulaire laag), waaruit rondom de mond vele tanden zijn gevormd. De langste soort is
ongeveer 15 cm lang. In de Noordzee komt de cactusworm (Priapulus caudatus) voor.
Peniswormen zijn rovers, die voorkomen in het slib van de koudere zeeën en oceanen (in Europa van
de Belgische kust naar het noorden). Ze komen voor op diepten van 1 tot 4000 meter.
Rhombozoa is een klasse van kleine parasieten binnen de stam Dicyemida die in het urogenitaal stelsel van
inktvissen (Cephalopoda) leven. Voor men de naam Rhombozoa in gebruik nam, werden deze organismen aangeduid
met de naam Dicyemida, maar tegenwoordig is Rhombozoa de meest gebruikte naam. Over de classificatie van
deze organismen bestaat veel discussie. Traditioneel worden Rhombozoa samen met de Orthonectida ingedeeld
in de Mesozoa. Maar moleculaire fylogenie toont aan dat Rhombozoa wellicht nauwer verwant zijn aan rondwormen.
Tot de klasse Rhombozoa worden drie verschillende families gerekend, meer bepaald
Conocyemidae, Dicyemidae en Kantharellidae.
De raderdieren (Rotifera) zijn een stam van kleine meercellige organismen. Ze behoren tot het onderrijk Eumetazoa
en hun lengte bereikt zelden 2 mm. De mannetjes zijn kleiner en eenvoudiger gebouwd dan de vrouwtjes.
Er zijn circa 2180 soorten wetenschappelijk beschreven.
Sipuncula of Sipunculida (van het Latijn sipunculus (siphunculus) = buisje, pijpje), in het Nederlands pindawormen
of spuitwormen, vormen een stam van het Dierenrijk die ongeveer 330 soorten telt.
De dieren hebben een cilindrisch, ongesegmenteerd, wormvormig lichaam dat achteraan taps toeloopt. De lichaamswand
is leerachtig, dik, met fijne ringen en vaak met papillen. De proboscis is slank, intrekbaar, met een franje van
korte tentakels rond de mond. Het voorste lichaamsdeel, waarop tentakels staan, kan worden ingetrokken.
De darm buigt aan het lichaamseinde om en mondt even beneden het intrekbare deel naar buiten uit. Dit is een
aanpassing aan de levenswijze, want alle pindawormen leven ingegraven.
De naam pindawormen hebben ze te danken aan het feit dat ze – in samengetrokken toestand – een beetje op een
pinda lijken. Pindawormen vertonen een zekere overeenkomst met de Gelede wormen maar zijn in tegenstelling tot
deze niet gesegmenteerd. Zij variëren in grootte van 2 mm tot 72 cm en zijn meestal donkergrijs of geelwit.
Beerdiertjes (Tardigrada) of waterbeertjes zijn een stam van minuscule meercellige dieren. Beerdiertjes bereiken
een lichaamslengte van ongeveer een halve millimeter en een breedte van ongeveer 1/5 millimeter, waardoor ze met het
blote oog bijna niet te zien zijn, en zeker niet in de vrije natuur. Ze zijn echter zeer algemeen: een enkele
pluk mos kan tot duizenden exemplaren herbergen. Beerdiertjes vormen een groep uit het dierenrijk waarvan nog niet veel bekend is.
Beerdiertjes hebben een cilindervormig lichaam, dat bij sommige soorten is afgeplat. Alle soorten hebben een in vijf delen
verdeeld lichaam dat bestaat uit een kop en vier achterlijfsegmenten. Elk achterlijfsegment heeft één paar poten.
Vanwege het aantal poten werd lange tijd gedacht dat de beerdiertjes verwant waren aan de spinachtigen, maar tegenwoordig
denken biologen dat ze evolutionair meer gerelateerd zijn aan de fluweelwormen.
De stam van de beerdiertjes werd voor het eerst beschreven in 1773, en omvat de klassen Heterotardigrada en Eutardigrada.
Mogelijk bestaat er ook nog een klasse Mesotardigrada die slechts wordt vertegenwoordigd door een enkele soort.
Deze laatste werd in 1937 in Japan beschreven maar de soort is onvindbaar. Mogelijk is het een hoax of is de soort inmiddels uitgestorven.
Er zijn ongeveer 1150 bekende soorten in de groep van de Tardigrada.
Beerdiertjes worden beschouwd als de veerkrachtigste en moeilijkst uitroeibare dieren op aarde. Ze overleven extreme temperaturen en
kunnen lange tijd zonder voedsel en water. Ze overleven zelfs bij gebrek aan zuurstof en weerstaan hoogenergetische straling.
Wetenschappelijk onderzoek naar de fysiologie van verschillende beerdiersoorten heeft vooralsnog geen bruikbare biotechnologische
(bijvoorbeeld medische) toepassingen opgeleverd.
Xenacoelomorpha is een kleine stam van eenvoudige ongewervelde dieren, bestaande uit de twee zustergroepen Xenoturbellida en Acoelomorpha.
Het zijn eenvoudige in het water levende diertjes, die geen coeloom (embryonale lichaamsholte) hebben. De stam is gebaseerd op
morfologische synapomorfieën[2] en later nog eens bevestigd door fylogenetische analyses van moleculaire gegevens. Xenacoelomorpha
zijn een zustergroep van de Nephrozoa.
Rode paardenanemoon
De rode paardenanemoon (Actinia equina) is een zeeanemoon uit de familie Actiniidae. De wetenschappelijke
naam van de soort werd in 1758 voor het eerst beschreven door Carl Linnaeus als Priapus equinus maar
later plaatste hij het in het geslacht Actinia.
Meer...
Hormathiidae.
Hormathiidae is een familie uit de orde van de zeeanemonen (Actiniaria). De familie is voor het eerst
wetenschappelijk beschreven door Carlgren in 1925. De familie omvat 18 geslachten en 125 soorten
Meer...
Beerdiertje.
Beerdiertjes (Tardigrada) of waterbeertjes zijn een stam van minuscule meercellige dieren. Beerdiertjes bereiken een
lichaamslengte van ongeveer een halve millimeter en een breedte van ongeveer 1/5 millimeter, waardoor ze met het blote
oog bijna niet te zien zijn, en zeker niet in de vrije natuur. Ze zijn echter zeer algemeen: een enkele pluk mos kan tot
duizenden exemplaren herbergen. Beerdiertjes vormen een groep uit het dierenrijk waarvan nog niet veel bekend is.
Meer...
Thelenota ananas.
Thelenota ananas is een soort zeekomkommer die wordt gekenmerkt door zijn grote formaat, warme kleuren en puntige,
stervormige spenen die het hele lichaam bedekken, gegroepeerd in rijen van 2 of 3. Hun lichaam is rood-oranje van
kleur, met de spenen iets donkerder. Hij wordt 2,5 tot 7 kg zwaar en tot 80 cm lang, en hebben talrijke grote
buisvoeten aan de platte buikzijde van hun lichaam. Thelenota ananas is een langzaam groeiend organisme. Hij wordt gevonden
op diepten tot zo'n 30 meter, meestal bij riffen.
Meer...
Nemanthus annamensis.
Nemanthus annamensis heeft een variabele morfologie. Het lichaam is breed en wordt vaak slechts enkele centimeters hoog.
De lichaamskolom heeft een verbrede voet en duidelijk oraalschijf. Deze draagt 120 tot 130 tentakels, de binnenste
langer dan de buitenste, en een spleetvormige mondopening. Het lichaam en de tentakels zijn wit, geelachtig of oranje,
soms bont gekleurd met donkere vlekken. De orale schijf is doorzichtig.
Meer...
Het aquarium (meervoud aquaria of aquariums) is meestal een bak van glas, plexiglas of betonplex
met een glazen voorkant. Het doel is om in deze bak onderwaterflora en -fauna te houden en te verzorgen.
In een zoetwater aquarium kunnen dat zijn vissen, ongewervelde dieren en planten.
Een goed onderhouden aquarium is een levend schilderij, kleinere aquaria zijn er voor in de woonkamer of kantoor.
In de dierentuinen zijn hele grote aquaria meestal van beton met een glazen voorkant.
Meer...
Het begrip habitat wordt vaak verward met het begrip biotoop. Een biotoop beschrijft het geografische
gebied waar een organisme leeft, terwijl een habitat uitgaat van de biotische en abiotische eisen van het organisme.
Meer...
Het universum is alles van ruimte en tijd en hun inhoud, inclusief planeten, sterren, sterrenstelsels en
alle andere vormen van materie en energie. De oerknaltheorie is de heersende kosmologische beschrijving
van de ontwikkeling van het heelal. Volgens schattingen van deze theorie ontstonden ruimte en tijd
samen 13,799 ± 0,021 miljard jaar geleden en sindsdien is het heelal aan het uitdijen.
Meer...